De Grote Vaderlandsche Apologie

De Grote Vaderlandsche Apologie

“Go love your own city” las ik op een t-shirt terwijl ik op een terrasje in Berlijn zat. Het was herfst 2012. Ik stond op het punt terug naar Nederland te verhuizen vanaf het einde van de Kurfürstendamm. Een jaar lang verbleef ik in een huis gevuld met kunstenaars van over de hele wereld. Ik had een weeïg gevoel in mijn buik van het naderend afscheid en ik zag er tegenop om weg te gaan van een stad waar ik me zo goed had gevoeld. Weg van de mensen waar ik goed bevriend mee was geraakt. Weg van de overvloed aan cultuur om me heen. Niet in de minste plaats: weg van het Duitse respect voor cultuur dat zo in contrast stond met de cultuurpolitieke stemming in mijn eigen land.

De tekst op het t-shirt raakte een gevoelige snaar. Ik ging terug naar een buitenwijk van Tilburg. Een stad waar in de zeventiger jaren ‘De Vooruitgang” heeft plaatsgevonden en waar oude monumenten, fabrieken, kerken en arbeidershuisjes moesten wijken voor ringbanen, winkelketens en woonblokken. Een stad waar ik een haat-liefde-verhouding mee had. Lekker rustig weliswaar, centraal gelegen tussen pakweg Amsterdam, Brussel en Keulen, maar pfoe! In “Van weemoed naar de nacht” (2014) schreef Ilja Leonard Pfeijffer na een bezoek aan Tilburg:

“Met uitzondering van alle steden die ik nooit heb willen bezoeken of die ik bij wijze van misverstand toch heb bezocht maar vervolgens uit mijn geheugen heb verdrongen, heb ik nooit een meer belemmerd oord gezien dan die stad waar een eenzame en verdoolde toerist in hartje centrum de weg zou vragen naar het centrum. ‘Wij zijn de Zebrastad,’ zei iemand mij. ‘We hebben alleen een Zeeman en een Wibra. We zijn de Aldi onder de steden.’ Ze zei het met een twinkeling in haar ogen. ‘Schitterend toch?’ ”

Ik nam de tekst op het Berlijnse t-shirt als opdracht aan mezelf. Het was tijd om van Tilburg te gaan houden. Ik verhuisde naar het centrum van de stad en begon in plaats van mijn ogen ten hemel te slaan bij iedere architecturale gruwel die ik passeerde de juweeltjes tussen de gedrochten te zien. Ik begon over de geschiedenis te lezen, oude foto’s te bekijken en de stad met andere ogen te zien. Ik kon op allerlei plaatsen in de stad gaan staan en ter plekke tijdreizen. Zien hoe ooit een paar 19de en begin 20ste eeuwse smalle straatjes samenkwamen op plekken waar nu auto’s en wind vrij spel hebben op druilerige asfaltstroken met middenstandsblingbling erlangs.

 

 

Het werkte. Een beetje. Er is een beginnetje van liefde opgebloeid tussen mij en Tilburg. Groener gras is altijd wel ergens te vinden. Maar dat is te gemakkelijk. Beetje bij beetje waardering voor het niet voor de hand liggende veroveren geeft meer voldoening. No guts no glory! Is dat niet ook een deel van aantrekkingskracht van nieuwe muziek? Dat je altijd bereid moet zijn de grenzen van je smaak te bevragen? Je oordeel op z’n minst voor de duur van de muziek moet opschorten? Dat er altijd verrassingen op de loer liggen waar je ze niet vermoedde, of waar je ze niet eerder zocht?

Toen ik in 2016 gevraagd werd om ‘Componist des Vaderlands’ te worden was het voor mij een kleine stap om de hernieuwde liefde voor mijn stad door te trekken naar mijn vakgebied. In de nieuwe muziek hoef ik niet met een vergrootglas naar opwinding te zoeken. Integendeel. Die ligt voor het oprapen. Wat voor mij nieuw was, was om – in plaats van wereldwijd de krenten uit de pap van de nieuwe muziek te vissen – de focus van mijn aandacht te verleggen naar de nieuwe muziek die binnen de landsgrenzen van Nederland gemaakt wordt.

Me intensiever interesseren voor vakgenoten in mijn directe nabijheid is iets dat me aantrekt zonder ook maar een zweempje nationalistisch sentiment. Nederland kent een rijke schakering aan componisten die ofwel hier geboren zijn, ofwel van heinde en ver hiernaartoe zijn gestroomd om voor korte of langere tijd deel uit te maken van het Nederlandse muziekleven. Ik zag het componist-des-vaderlandschap dan ook als een uitgelezen kans om ook binnen mijn vakgebied op een voor mij nieuwe ontdekkingsreis te gaan. Ik ben zonder koudwatervrees in het vaderlandse notenbad gesprongen.

Het water klotst weliswaar tegen badranden op die ooit ook maar per toeval zijn opgeworpen, maar dat geeft niet. Ik ontdek iedere week weer nieuwe muziekstukken en leer de componisten met wie ik dit willekeurige beetje badwater deel steeds beter kennen èn waarderen. Als u mij gevraagd en ongevraagd kreetjes van verrukking hoort slaken of als ik ergens te pas of te onpas van de daken schreeuw dat u dit-en-dit-stuk van die-en-die componist absoluut moet horen dan is dat omdat ik geloof dat liefde overdraagbaar is.

“Go love your own composer!”